Het is 9 juli 1617 als Pieter Michielsz Stael, schilder, 41 jaar oud, Boudewijn (Bouwen) Dircxz, schoenmaker, 35 jaar oud, Christiaen van Houten, 47 jaar oud, en Henrick Govertsz, mandenmaker, 35 jaar oud, verschijnen voor notaris Henrick Vockestaert te Delft1. Ze zijn daar op het verzoek van Henricus Arnoldi, predikant te Delft. In 1617, tijdens het Twaalfjarig Bestand, waren de religieuze meningsverschillen tussen de remonstranten en contraremonstranten hoog opgelopen. De mannen vertellen dat Pieter, Bouwen en Henrick afgelopen donderdag 6 juli stonden op de Grote Markt voor het huis van Jan Andriesz de boekdrukker. Het huis genaamd Het Gulden ABC bestaat nog steeds.
Bouwen Dircxz werd er door iemand op gewezen dat daar Henricus Slatius, predikant te Bleiswijk, langsliep. Henricus Slatius was een fervente remonstrant die allerlei pamfletten publiceerde tegen de contraremonstranten. De vier mannen waren goed bekend met de plaatselijke dominee, Henricus Arnoldi, die op zijn beurt een voorvechter was van de contraremonstranten. Slatius had in Bleiswijk al een kerkscheuring veroorzaakt, dus hij zal enige bekendheid hebben genoten in de omgeving. Bouwen Dircxz raakte in discussie met Slatius, waarbij het ging over de artikelen die Slatius had geschreven tegen de schuurpredikanten. Dit slaat op de contraremonstranten, die in de omgeving in een schuur kerkten. Slatius zei de schuurpredikanten “tot dispute geroupen te hebben”, waarop Bouwen antwoordde: “de schuijrpredicanten kennen hair dair te goet toe, set hier tijt ende plaets, wevers, ende pelsers [bontwerkers], sullen u bij comen”. Slatius reageerde hierop: “Sulck volck hebt ghij hier, die de schrift allegeren [aanhalen, zich beroepen op], sijen verstaent hair nijet, laet uwen Henricus Arnoldi comen”. Bouwen Dircxsz reageerde: “wij kennen Henricus dair alte goet toe,” waarop Slatius weer zei: “Ick kenne mij oock te goet tegens wevers ende pelsers te spreken.” Dat kon Bouwen niet over zich heen laten komen, dus hij zei: “Wevers ende pelsers souden u Arminianen, ende sulcke bouven, genouch te doen geven.” Slatius was nu echt geïrriteerd: “Men zeijt noch nijett vande Arminianen dattmen zeijt van uwen Henricus dien wouckenair [woekeraar].” Dat wilde Bouwen de dominee nog wel eens horen zeggen: “Wat is hij voor een man te weten Henricus?” Slatius wilde het nog wel eens zeggen: “Een wouckenair is hij!” Christiaen Jacobsz was er later bijgekomen, maar had een groot deel van het gesprek gevolgd.
Drie dagen later komen Pieter, Bouwen en Henrick terug bij de notaris. Ze vertellen deze keer dat Niclaes Blocq, de zwager van Henricus Arnoldi, ook op de markt kwam lopen. Hij sprak Slatius aan over wat hij gezegd had. Slatius zei: “Ick bekent, ende ick sal noch meer zeggen.” Hij noemde vervolgens Arnoldi een leugenaar. Ze liepen samen naar het huis van dominee. Dit was zo’n drie minuten lopen, want het domineeshuis was in de Hieronymuspoort achter Oude Delft 147. Blocq nodigde Slatius uit in het huis, maar daar wilde hij niet naar binnen gaan. Bouwen kon het niet laten om daarop te reageren: “Siet ghij wel, zulck een volck zijt ghij, comt, comt, gaet, alvoorts in huijs.” Slatius weigerde echter. Op een gegeven moment kwam Henricus Arnoldi in zijn deur staan. Hierop begon Slatius toch terug te krabbelen, want hij wilde niet herhalen wat hij had gezegd. Het was Slatius niet in de koude kleren gaan zitten, want hij was volgens Pieter Stael aan het beven en bleek geworden. Pieter zei toen: “Siet ghij wel soe mocht onse lieve Heer nu comen, hier mocht ghij wel een popelsie [beroerte] op u hals krigen”. Slatius ging er vervolgens vandoor.
Henricus Slatius bleef nog een aantal jaren doorgaan met het publiceren van pamfletten. Hij bleek vervolgens ook in staat te zijn om ergenis op te wekken bij zijn mede-remonstranten. Uiteindelijk is hij vooral berucht geworden vanwege een geplande moordaanslag op prins Maurits, waarvoor hij werd geëxecuteerd.
Henricus Slatius, met hand- en voetboeien, 1623, Claes Jansz. Visscher (II), 1623; Rijksmuseum
Noten
1. SA Delft, ONA Delft (toegangsnr. 161), inv.nr. 1581, fol. 178, d.d. 09-07-1617